De Omgevingswet heeft als doel de verdere integratie van wet- en regelgeving binnen het ruimtelijk bestuursrecht. Dit moet leiden tot een integraal beleid met snellere procedures met als gevolg een betere bruikbaarheid van het omgevingsrecht. Het bestemmingsplan wordt in dit proces niet ontzien. De naar schatting 50.000 bestemmingsplannen en beheersverordeningen zullen worden vervangen door circa 400 gemeentelijke omgevingsplannen. Wat wordt er geregeld in een omgevingsplan? En in welke mate verschilt het omgevingsplan van het bestemmingsplan? Deze vragen staan centraal in dit artikel.
Fysieke leefomgeving
Het omgevingsplan bevat regels omtrent de fysieke leefomgeving. Dit is een breder kader dan de goede ruimtelijke ordening waar het bestemmingsplan nu betrekking op heeft. Uit artikel 1.2 tweede lid van de Omgevingswet volgt dat de fysieke leefomgeving in ieder geval bouwwerken, infrastructuur, watersystemen, water, bodem, lucht, landschappen, natuur en cultureel erfgoed omvat.
Met het toekennen van een dergelijk belang aan het begrip fysieke leefomgeving, wordt de afbakening van dat begrip zeer relevant. In sommige situaties is het eenvoudig in te beelden dat de scheidslijn tussen de fysieke leefomgeving en openbare orde dun is. Voor de rechtskracht van lokale regels omtrent de openbare orde, is echter nadrukkelijk van belang dat de inhoud van deze verordening is opgenomen in het omgevingsplan. Als de rechter oordeelt dat een situatie betrekking heeft op de fysieke leefomgeving, maar de relevante verordening niet is opgenomen in het omgevingsplan, heeft die verordening in beginsel geen rechtskracht. Bij twijfel omtrent de afbakening is het dus raadzaam regelgeving in het omgevingsplan op te nemen.
Functies en locaties
Naast algemene regels die gevolgen hebben voor de fysieke leefomgeving, gaat omgevingsplan ook regels bevatten voor activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor de fysieke leefomgeving. Alvorens te kunnen beoordelen of deze gevolgen gewenst zijn, moet er een ‘evenwichtige toedeling van functies aan locaties’ plaatsvinden. Van belang bij deze evenwichtige toedeling zijn onder andere de functiekenmerken van het desbetreffende onderdeel van de fysieke leefomgeving. Bij functiekenmerken kan worden gedacht aan rol, taak of dienstbaarheid. Vanuit een ruimtelijk perspectief kunnen vervolgens functies als wonen, detailhandel, verkeer of natuur aan de locatie worden toebedeeld. In feite is het de vervanging van het huidige bestemmen.
De gedachte achter deze eis van evenwichtige toedeling van functies aan locaties heeft als doel het vinden van een goede balans tussen ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden en het beschermen van aanwezige waarden in de leefomgeving.
Invoeringswet
Het uitgangspunt van de Omgevingswet is dat alle bestaande bestemmingsplannen per gemeente tot één omgevingsplan worden samengevoegd. Door bepalingen van overgangsrecht, die zijn opgenomen in de Invoeringswet, worden alle geldende bestemmingsplannen en beheersverordeningen bij invoering van de wet van rechtswege aangemerkt als één omgevingsplan. Hierbij dient de opmerking te worden gemaakt dat een gemeente, in afwijking op de regel, meerdere plannen mag vaststellen. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan grotere gemeenten die voor geografisch te onderscheiden delen zelfstandige omgevingsplannen vaststellen. Voorwaarde hierbij is dat er per gebied slechts één omgevingsplan geldt.
Tot slot
Op het eerste oog heeft het omgevingsplan een groter toepassingsbereik dan het bestemmingsplan. Echter zal er voor de praktijk veel afhangen van de afbakening van de begrippen. Daarnaast dient er veel in uitvoeringsregels te worden vastgelegd. Hier zal in de komende jaren nog meer duidelijkheid over moeten ontstaan.