Aanpak hittestress in het bestemmingsplan

Geschreven door Anke Nijenhuis
29 september 2020

Hittestress wordt veroorzaakt doordat in het stedelijk gebied de hitte blijft hangen in de vele bestrate stukken grond. Versteende tuinen zijn een belangrijke veroorzaker van hittestress nu bijna de helft van het particulier tuinoppervlak grotendeels is verhard. Voor gemeenten is het dus van belang om verstening te verminderen en de tuinen weer groen te laten zijn. In dit artikel leg ik uit hoe de hittestress in het bestemmingsplan kan worden aangepakt. 

Hittestress

Hittestress is vooral aanwezig in stedelijke gebieden. In deze gebieden blijft de hitte meer hangen dan in het landelijk gebied omdat water door verharde oppervlakten niet goed kan infiltreren in de grond. Hierdoor is er minder water voor verdamping aanwezig en stijgt de temperatuur. Verder zorgt veel verhard oppervlak er voor dat er weinig ruimte is voor groen. Ook de aanwezigheid van groen laat de temperatuur dalen door de verkoelende en absorberende werking van het organisch materiaal. Het temperatuurverschil tussen het stedelijke gebied en daarbuiten kan op warme dagen oplopen tot 10 graden Celsius. Hittestress kent veel negatieve gevolgen zoals vermindering van productiviteit, ziekte en extra sterfte onder gevoelige bevolkingsgroepen. Het is dus een probleem dat een structurele aanpak vraagt. Het bestemmingsplan kan dan ook een goed middel zijn om de hittestress te verminderen. 

Bestemmingsplan

Het bestemmingsplan mag op grond van artikel 3.1 Wro alleen regels bevatten die betrekking hebben op ‘een goede ruimtelijke ordening’. Dit criterium komt op verschillende plekken in de Wro terug en is, naast het bestemmingsplan, van toepassing op alle ruimtelijke ontwikkelingen. Een goede ruimtelijke ordening dient bij te dragen aan de kwaliteit van de leefomgeving. Een opvatting is dat dit een zeer beperkt criterium is en dat daarom het bestemmingsplan geen regels kan bevatten omtrent de aanpak van versteende tuinen en de vermindering van de hittestress.

Ruimtelijke ordening

Toepassing in de praktijk leert dat een goede ruimtelijke ordening echter veelomvattend kan zijn door gebruik van een juiste ruimtelijke motivering die de concrete verandering in de leefomgeving onderbouwt. Een aanknopingspunt hiervoor kan worden gevonden in de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Raad van State) van 16 maart 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BP7814). Het betrof een zaak over een bestemmingsplan opgesteld door de gemeenteraad van Bodegraven. In de casus betoogt appellant dat de raad ten onrechte een maximumaantal bewoners met betrekking tot de kamerverhuur in het pand in het bestemmingsplan heeft opgenomen. Volgens appellant betreft dit geen ruimtelijk relevant feit en valt het niet onder de reikwijdte van een goede ruimtelijke ordening. De raad stelt zich daarentegen op het standpunt dat de regeling van kamerbewoning door middel van een aanduiding op de verbeelding waarbij het maximumaantal kamerbewoners is weergegeven een ruimtelijk relevant belang dient. Ter onderbouwing verwijst de raad naar het Ruimtelijke beleid voor kamerbewoning/logies in Bodegraven waarin een minimum gebruiksvloeroppervlakte van 12 m² per kamerbewoner is opgenomen. Bovendien is volgens de raad het aantal van vier kamerbewoners dat voor het pand van appellant is opgenomen gebaseerd op een inventarisatie van het aantal kamers en de oppervlakte van deze kamers. Uiteindelijk oordeelt de Raad van State dat de raad het standpunt heeft kunnen innemen dat de aanduiding ‘maximaal aantal bewoners’ ruimtelijk relevant kan worden geacht. Daarbij neemt de Raad van State in aanmerking dat het aantal bewoners van een pand dat voor kamerverhuur is bestemd van invloed kan zijn op het woon- en leefklimaat van de omgeving. Daarbij zijn factoren als parkeerdruk en (geluid)overlast van belang, zoals de raad naar voren heeft gebracht. Deze conclusie kan ook worden toegepast op de aanpak van versteende tuinen aangezien deze maatregelen strekken tot meer groen en minder verharding. Dit heeft invloed op het woon- en leefklimaat van de omgeving, en dus een concrete verandering in de leefomgeving tot gevolg.

Toelatingsplanologie

De Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) is gebaseerd op toelatingsplanologie en heeft als gevolg dat een planregel in beginsel niet tot een bepaalde activiteit kan verplichten, maar slechts een bepaalde bestemming kan toelaten. Toelatingsplanologie houdt dus in dat een bestemmingsplan in beginsel geen gebodsbepalingen maar enkel verbodsbepalingen kan inhouden. Verder kan de bestemming door het regime van de toelatingsplanologie niet gewijzigd worden gedurende de planperiode. Pas indien de grondgebruiker iets nieuws wil bouwen of het bestaand gebruik wil veranderen, laten de beperkingen van het bestemmingsplan zich gelden. Dit betekent dat alleen in bestemmingsplannen voor nog te bebouwen woongebieden planregels kunnen worden toegevoegd die binnen het plangebied verplichten tot het aanleggen en in stand houden van groene tuinen, dan wel voorkomen van versteende tuinen.

Mogelijkheden aanpak versteende tuinen

Versteende tuinen, en dus de hittestress, kunnen in het bestemmingsplan worden aangepakt door een voorwaardelijke verplichting, omgevingsvergunning voor het aanleggen van werken of werkzaamheden op grond van artikel 3.3 Wro of door een beperking van vergunningvrij bouwen op te nemen in de planregels. De eerste mogelijkheid is de populairste en goed toepasbaar.

Voorwaardelijke verplichting

Een voorwaardelijke verplichting is een voorschrift in het bestemmingsplan dat pas verplicht tot het uitvoeren van de verplichting op het moment dat de grondgebruiker op eigen initiatief een bepaalde voorwaarde in vervulling laat gaan. Bij de toepassing van een voorwaardelijke verplichting wordt de bestemming dus nader ingevuld door specifieke gebruiksregels. In die regels wordt een uitleg gegeven van het gebruik dat met die bestemming in overeenstemming is. De in de planregels opgenomen voorwaardelijke verplichting dient te worden betrokken bij de toets of het aangevraagde in overeenstemming is met de bestemming. Voor de aanpak van versteende tuinen kan de voorwaardelijke verplichting worden gebruikt bij de realisatie van een woonbestemming die afhankelijk is gesteld van het aanleggen en in stand houden van groene tuinen.

Omgevingsvergunning voor het aanleggen van werken of werkzaamheden

Artikel 3.3 Wro vormt de grondslag voor de omgevingsvergunning voor het aanleggen van werken of werkzaamheden. Dit artikel biedt de mogelijkheid om ter bescherming van waarden in een gebied, een omgevingsvergunning voor het aanleggen van werken of werkzaamheden in de planregels op te nemen. Belangrijk vereiste is de aanwezigheid van een noodzaak om een dergelijke vergunning te eisen. Er moet een rechtstreeks verband bestaan tussen het vergunningstelsel en de te beschermen bestemming. Dit betekent dat het verstenen van tuinen kan worden voorkomen door dit als vergunningplichtig in de planregels op te nemen. De noodzaak van deze vergunning dient dan ook te zijn onderbouwd in de planregels.

Beperking vergunningvrij bouwen

Uit een bestemmingsplan kan volgen dat delen van een perceel niet als erf aangemerkt kunnen worden. Hierdoor is vergunningvrij bouwen op deze delen van het perceel niet mogelijk. Deze beperking dient terughoudend te worden toegepast. Uitgangspunt volgens de Raad van State is immers dat het gehele perceel bij een hoofdgebouw als erf kan worden aangemerkt. Ter rechtvaardiging van deze beperking dient een ruimtelijke onderbouwing te worden gegeven die locatie-specifieke omstandigheden bevat. In het licht van versteende tuinen zal dus per geval uitgebreid moeten worden onderbouwd waarom het voorkomen van hittestress zo belangrijk is dat delen van een perceel niet als erf aangemerkt kunnen worden.

Advies

In dit artikel zijn de mogelijkheden tot vermindering van hittestress door aanpak van versteende tuinen in het bestemmingsplan nader toegelicht. De aangehaalde uitspraak van de Raad van State over een bestemmingsplan van de gemeenteraad van Bodegraven maakt duidelijk dat een planregel al snel binnen de reikwijdte van het criterium van een goede ruimtelijke ordening kan vallen. Van belang hierbij is een juiste ruimtelijke motivering die de ruimtelijke gevolgen op het woon- en leefklimaat van de planregel naar voren brengt. Verder heeft de toelatingsplanologie tot gevolg dat alleen in bestemmingsplannen voor nog te bebouwen woongebieden planregels kunnen worden toegevoegd die binnen het plangebied verplichten tot het aanleggen en in stand houden van groene tuinen, dan wel voorkomen van versteende tuinen. De concrete toepassing van het bestemmingsplan in het kader van de aanpak van versteende tuinen is vervolgens onder andere mogelijk door een voorwaardelijke verplichting, omgevingsvergunning voor het aanleggen van werken of werkzaamheden op grond van artikel 3.3 Wro of door een beperking van vergunningvrij bouwen op te nemen in de planregels. Deze drie instrumenten bieden stuk voor stuk mogelijkheden bij de aanpak van versteende tuinen in het bestemmingsplan, waarbij de voorwaardelijke verplichting extra aandacht verdient. Benieuwd naar wat de komst van de Omgevingswet in dit stelsel verandert? Zie dan mijn artikel over klimaatadaptatie onder de Omgevingswet.

Bij verdere vragen naar aanleiding van dit artikel kunt u mij of mailen. Ik kijk dan graag even – geheel vrijblijvend – met u mee. Mijn contactgegevens leest u hieronder of op deze pagina.

LiebregtsLeistra

Waar kunnen we u mee helpen?

Contact